飲

飲める

のめる

kunnen drinken kunnen innemen kunnen nemen kunnen nuttigen kunnen gebruiken tot zich kunnen nemen pilletje enz.} kunnen slikken {een soep enz.} kunnen eten {van kunnen zwelgen {i.h.b.} naar binnen kunnen werken {drank} de keel kunnen dopen {uitdr.} de keel kunnen smeren {uitdr.} sigaretje enz.} kunnen roken {een adem enz.} kunnen inhouden {de kunnen verzwelgen {fig.} kunnen opslokken kunnen opslorpen

ser capaz de bebe ser bueno en la bebida

to be able to drink to be worth drinking

trinkenswert sein gut zu trinken sein trinkbar sein genießbar sein Alkohol vertragen trinkfest sein

1) годный для питья (для курения) 2) уметь пить (спиртное)