繋

繋ぐ

つなぐ

verbinden aan elkaar binden samenbinden linken in verband brengen (met) aaneenschakelen aankoppelen aaneenkoppelen koppelen samenkoppelen aanvoegen aan elkaar rijgen vastmaken vastbinden vastkoppelen vastleggen tuieren ketenen {鎖で} aanlijnen {犬を} vastmeren {scheepv.} (ver)tuien {scheepv.} paard voor een wagen enz.} spannen {een in de gevangenis zetten {獄に} opsluiten vastzetten gevangenzetten kerkeren de handen ineenslaan {手を} elkaar de hand geven (om een kring te vormen enz.) aansluiten (op) {comp.} inpluggen (in) doorverbinden met {telef.} vasthouden {興味を} in leven blijven {命を} z'n publiek blijven boeien {座を} geboeid houden zich aan de hoop vastklampen {望みを} niet opgeven

akadályoz köt leköt megköt odaköt összefűz összekötöz rögzít begombol bekapcsol csukódik gombolódik áthelyez átigazol átköltözik átruház átvisz

amarrar sujetar conectar transferir (llamada telefónica)

to transfer (phone call) to put a person through to hedge to buy or sell forward to connect to link together to tie to fasten to restrain to maintain to preserve to keep

anbinden anleinen anketten festmachen vertäuen verbinden verknüpfen anschließen (Elektrogerät) verbinden eine Verbindung herstellen erhalten bewahren wahren (einer Spur) folgen

connecter joindre raccorder relier attacher lier fixer restreindre maintenir conserver garder transférer (un appel téléphonique) passer (quelqu'un au téléphone) couvrir (une transaction financière) acheter ou de vendre à terme

1) привязывать (к чему-л.) 2) связывать; соединять (в частности по телефону) 3) (бирж.) хеджировать