便

頼る 便る

たよる

steunen op afhankelijk zijn van leunen op {fig.} vertrouwen op zich verlaten op betrouwen op {rel.} bouwen op {fig.} varen op {fig.} vertrouwen stellen in rekenen op aankunnen op afgaan op terugvallen op zijn toevlucht nemen tot een beroep doen op zich wenden tot toegaan naar staat maken op {uitdr.} alg.} bogen op {niet

bízik benne számít rá függ vmitől

zanašati se na zanesti se na

depender de tener que recurrir a

to rely on to depend on to count on to turn to (for help)

sich verlassen auf sich stützen auf abhängen bauen auf zu etw. greifen

avoir recours à compter sur dépendre de se reposer sur

1) полагаться, надеяться (на кого-л.); опираться (на кого-что-л.); зависеть (от кого-л.) 2) пользоваться (чем-л.), прибегать (к какому-л. средству)