啀 合

いがみ合う 啀み合う

いがみあう

grommen brommen tegen elkaar snauwen tegen bekvechten ruziën ruziemaken kijven kibbelen krakelen twisten bakkeleien overhoop liggen onenigheid hebben als kemphanen tegenover elkaar staan op gespannen voet staan met elkaar overhoop liggen elkaar niet kunnen luchten

agresszíven kritizál fogát vicsorítva morog mogorván mond összecsomóz összegubancol összekuszál összezavar

to snarl (at each other) to growl (angrily) to quarrel to fight to argue to feud to wrangle

sich gegenseitig anbellen und beißen miteinander streiten auf Kriegsfuß mit einander stehen einander Todfeind sein sich feindlich gegenüberstehen

рычать {друг на друга}, огрызаться; ссориться, переругиваться {друг с другом}; быть на ножах (с кем-л.)