噴 出

吹出す 噴出す 吹き出す 噴き出す

ふきだす

beginnen te waaien opsteken met kracht opwellen ontspringen uitbreken uitbarsten opspuiten gutsen uit eruit spuiten uitschieten uitbotten uitlopen uitspruiten in knoppen schieten uitproesten uitschateren in lachen uitbarsten in de lach schieten uitblazen naar buiten blazen schieten {芽を}

fecskendez kiköp sugárban ömlik hajrázik nagy hajrát vág ki harsogó nevetésben tör ki

brotar soplar hacia afuera empezar a soplar

to blow (smoke, etc.) to send out shoots (of a tree) to spout out to spurt out to gush out to jet out to sprout to bud to burst into laughter

in Lachen ausbrechen ausströmen herausspritzen aufkommen (Wind) losblasen zu wehen beginnen

éclater de rire jaillir se lever (vent)

1) начать дуть 2) дохнуть, дунуть 3) прыснуть, расхохотаться струёй (фонтаном), фонтанировать; извергать, выбрасывать (напр. о вулкане) {за}бить

esp. 吹き出す