厭

厭う

いとう

haten verafschuwen verfoeien opzien tegen niet houden van niet leuk vinden gruwen van walgen van een afkeer hebben van een hekel hebben aan een tegenzin hebben in erop tegen zijn onwillig zijn verachten goed verzorgen zorg dragen zorgen voor letten op passen op intreden {i.h.b.} {世を} priester bonze geestelijke worden

idegenkedik nem szeret kímél nélkülözni tud takarékoskodik

evitar escatimar proteger cuidar

to be loath to to balk at (doing) to grudge (doing) to spare (oneself) to be weary of to shun to dislike (an activity, an environment) to hate (an activity) to take (good) care of

hassen nicht mögen nicht leiden können verabscheuen überdrüssig sein sich sorgen Sorge tragen

1) не любить, избегать (чего-л.); беречься (чего-л.) 2) заботиться 3) уставать (от чего-л.), тяготиться (чем-л.)