起

起こる 起る

おこる

gebeuren zich voordoen voorvallen plaatshebben plaatsgrijpen geschieden niet achterwege blijven niet uitblijven ontstaan uit zijn oorzaak hebben in het gevolg zijn van warmte {van elektriciteit etc.} geproduceerd worden opgewekt worden gegenereerd worden verwekt worden een aanval hebben {van een ziekte} opkomen bloeien welvarend zijn voorspoedig zijn beginnen te branden vlam vatten ontvlammen

bekövetkezik előfordul megesik megtörténik adódik történik

zgoditi se, pripetiti se

ocurrir acaecer suceder

hända ske

to occur to happen

entstehen passieren sich ereignen geschehen sich begeben erfolgen stattfinden vorfallen vorkommen sich zutragen ausbrechen aufkommen sich erheben auftreten einen befallen infizieren krank werden mit … einen Krankheitsanfall haben einen befallen von etw. überwunden werden führen zu … resultieren hervorbringen

arriver avoir lieu se produire survenir

1) возникать, начинаться 2) происходить, случаться