持 上

持ち上げる 持上げる

もちあげる

opheffen (omhoog) heffen optillen omhoog tillen opbeuren omhoog trekken (op)hijsen opnemen omhoog brengen oplichten oppakken oprapen omhoog steken hoed} afnemen {m.b.t. vleien ophemelen flemen door vleierij brengen tot overhalen

ébreszt előidéz előléptet előteremt felemel magasra emel megemel megnövel nevel termeszt

levantar alzar elevar

to elevate to raise to lift up to flatter to extol to praise to the sky

heben hochheben emporheben in den Himmel heben rühmen preisen

élever soulever lever flatter exalter vanter faire l'éloge porter aux nues

1) поднимать 2) превозносить