縮

縮む

ちぢむ ちじむ

krimpen schrompelen inlopen inkrimpen (zich) samentrekken verschrompelen {i.h.b.} ineenschrompelen {i.h.b.} 日が} korten {i.c.m. korter worden サイズが} afnemen {i.c.m. kleiner worden slinken contraheren (wereld)record} (fig.) verscherpen {m.b.t. angst enz.} ineenkrimpen {van in elkaar kruipen duiken zich klein maken

összefonnyad összezsugorít összezsugorodik visszahúzódik visszariad

skrčiti se stisniti se

encogerse reducirse contraerse

to shrink to contract to diminish (in size)

einlaufen eingehen schrumpfen sich verkürzen sich zusammenziehen sich ducken bescheiden sein kleinlaut werden

(se) rétrécir se contracter

сжиматься, сокращаться; морщиться, мяться; съёживаться, садиться (о ткани)