閉

閉じる

とじる

sluiten dichtgaan toegaan zich sluiten de ogen} luiken {m.b.t. dichten {w.g.} winkel {m.b.t. vergadering enz.} sluiten aflopen eindigen ten einde lopen sluiten dichtdoen toedoen boek enz.} dichtklappen {een de ogen} luiken {m.b.t. dichten {w.g.} sluiten vergadering enz.} eindigen {een ten einde brengen vergadering enz.} afsluiten {een

becsuk becsukódik bezár bezárul csuk lezár végződik záródik

zapreti

cerrar (libros, ojos, reunión, etc)

to close (e.g. book, eyes, meeting, etc.) to shut

schließen abschließen zuschließen (z.B. auch in EDV: ein Fenster der Computer-Benutzeroberfläche)

clore fermer

закрывать; запирать