掴

捕まる 掴まる 捉まる 摑まる

つかまる

に} zich vastklampen aan {i.c.m. zich vasthouden aan beethouden (stevig) vastpakken vastgrijpen gepakt worden gesnapt worden gevangen worden de kraag) gevat gegrepen worden betrapt worden erbij zijn aangehouden worden {i.h.b.} ingerekend worden gearresteerd worden opgehouden worden aangeklampt worden {fig.} geënterd worden {fig.} gepraaid worden {fig.} aangeschoten worden {fig.} bij de kladden gegrepen worden {fig.} bij de lurven gegrepen {fig.} gepakt gevat worden te pakken spreken krijgen door de slagpartij zijn worpen afgespeeld worden {honkbalterm}

felfog megért

biti ujet biti aretiran prijeti prijeti se za

ser atrapado ser arrestado caer en las manos de agarrase asirse

to find (e.g. proof) to get (e.g. a taxi) to be detained by to be caught to be arrested to hold on to to grasp

gefangen werden verhaftet werden gefasst werden sich festhalten

s'agripper à se tenir à saisir trouver (par ex. une preuve ou un taxi) être détenu par

1) быть схваченным, быть пойманным 2) ухватываться, цепляться, держаться (за что-л.)

usu. 捕まる usu. 掴まる