促

齷齪 あく促 偓促

あくせく あくさく

pietluttig kleingeestig enghartig bekrompen geborneerd kneuterig kortzichtig noest vlijtig naarstig ijverig onverdroten noestig {veroud.} inzitten over zich zorgen maken over zich druk maken om zich aantrekken tobben in de weer zijn met zich bezighouden met zich onledig houden met noest vlijtig naarstig ijverig onverdroten noestig {veroud.} pietluttig kleingeestig enghartig bekrompen geborneerd kneuterig kortzichtig

busily sedulously laboriously feverishly fussily worrying (about little things)

emsig ruhelos nervös

с судорожной поспешностью; суетливо, озабоченно кропотливо вертеться, суетиться; гоняться (за чем-л.); расстраиваться (из-за чего-л.) 1): {～{と}} с судорожной поспешностью; суетливо, озабоченно вертеться, суетиться; гоняться чем-л.); расстраиваться (из-за чего-л.) {～する} 2): {～{と}} кропотливо