外

外れる

はずれる

loskomen losraken losgaan loslaten {onoverg.} uit {het lid de hengsels de rails enz.} raken afkomen afraken (van) afvallen verlaten stad enz.} uitgaan {de erbuiten vallen ernaast zitten het mis hebben niet in {het bestek de prijzen enz.} vallen missen in {zijn verwachting enz.} bedrogen uitkomen teleurgesteld worden afwijken van afdwalen van afdrijven ingaan tegen in strijd zijn met

elmegy távol van vége van házon kívül van kinn van megbukott a választáson nincs itthon nincs otthon leválik leesik

iti stran odlepiti se iztiriti

desconectarse apagarse

to be disconnected to get out of place to be off to be out (e.g. of gear) to miss the mark to get it wrong (e.g. guess, expectation) to draw a blank (e.g. lottery) to be removed to be excluded to be contrary to to go against

sich lösen abgehen sich abtrennen entgleisen verrenkt sein ausgerenkt sein verfehlen daneben gehen nicht treffen abweichen verstoßen übertreten widersetzen

être déconnecté être sorti ne plus être en place

1) соскочить, открепиться (о чём-л. прикреплённом, надетом и т. п.); отстегнуться, расстегнуться 2) не попадать; (перен.) не удаваться, терпеть неудачу 3) противоречить (чему-л.)