離

離れる

はなれる

afkomen (zich) scheiden (van) zich afscheiden van zich losmaken gescheiden raken uiteengaan van elkaar gaan afkomen van losgaan loskomen losraken loslaten uiteenvallen uit elkaar groeien verlaten gaan (van) weggaan (uit) heengaan (van) {arch.} uitweiden {i.h.b.} afdwalen {i.h.b.} uiteenliggen af komen te liggen af komen te staan ontvallen verwijderd raken

elmegy elutazik hátrahagy örökül hagy ráhagy visszahagy

ločiti se

separarse de dejar irse marcharse

to be separated to be apart to be distant to leave to go away to leave (a job, etc.) to quit to give up to lose connection with to drift away from

sich befreien sich abtrennen sich absondern sich entfernen sich scheiden entfernt sein abkommen losfahren loslösen verlassen sich trennen auseinandergehen

être séparé de quitter se détacher

1) отделяться, отходить, отдалиться 2) расставаться (с кем-чем-л.); оставлять, покидать (кого-что-л.); быть разлучённым 3) отстоять, быть удалённым (от чего-л.) (ср.) はなれた, はなれて