出 席

出席

しゅっせき

aanwezig zijn present zijn tegenwoordig zijn verschijnen bijwonen bezoeken gaan {pregn.} komen naar zich vertonen opdagen aanwezigheid presentie tegenwoordigheid verschijning bijwoning opkomst aanzijn {w.g.}

ápolás jelenlét jelenlevők kíséret látogatottság résztvevők részvevők

prisotnost udejstvovanje navzočnost udeležiti se biti prisoten

asistencia presencia

attendance presence appearance to attend to be present to appear

anwesend sein zugegen sein beiwohnen besuchen Anwesenheit Präsenz Gegenwart Teilnahme

présence assister à être présent paraître se présenter

присутствовать; посещать; появляться присутствие (напр. на заседании, занятиях); посещение (заседаний, занятий и т. п.) присутствовать; посещать; появляться {～する}