生

生じる

しょうじる

生ずる・1 生ずる・2

gebeuren zich voordoen plaatsvinden plaatshebben voorvallen voorkomen ontstaan optreden opduiken opkomen zich vormen zich ontwikkelen voortkomen voortspruiten spruiten (uit) uitgaan van resulteren (uit) uitkomen kiemen opschieten opgroeien opkomen ontstaan ontkiemen ontspruiten ontluiken uitbotten germineren opwassen {arch.} ontgroeien {w.g.} uitlopen uitschieten uit de grond schieten wortel schieten {i.h.b.} teweegbrengen veroorzaken verwekken doen ontstaan scheppen wekken geven creëren voortbrengen dragen opleveren opbrengen afwerpen genereren resulteren (in) baren {fig.} 電気を} opwekken {i.c.m. produceren

bemutat előállít felmutat hoz terem ad átad behódol beletörődik elsőbbséget ad jövedelmez megereszkedik nyújt származik

pojaviti se sprožiti se priti do česa

producirse ocasionarse presentarse brotar

to result from to arise to be generated to produce to yield to cause

erzeugen hervorbringen hervorrufen verursachen entstehen geschehen

produire provoquer causer résulter de provenir être généré

1) производить, порождать; вызывать, приносить, причинять 2) проистекать, происходить (из чего-л.); возникать, появляться; случаться 3) водиться (о животных, растениях)