利 用

利用

りよう

(nuttig) gebruiken (tot zijn nut) aanwenden benutten toepassen zich prevaleren van gebruik maken van zich bedienen van partij trekken van {uitdr.} zijn toevlucht nemen tot {fig.} employeren in gebruik nemen in gebruik stellen ten nutte maken profiteren van utiliseren wel be­ste­den gelegenheid} waarnemen {de uitbuiten zijn voordeel doen met voordeel trekken uit profijt trekken van ten eigen bate aanwenden munt slaan uit de vruchten plukken van een slaatje slaan uit (nuttig) gebruik (nuttige) toepassing benutting aanwending utilisatie exploitatie gebruikmaking

alkalmazás felhasználás gyakorlat használat szokás

uporaba korist uporabljati uporabiti rabiti izkoristiti

uso utilización aplicación

användning använda

use utilization utilisation application

benutzen ausnutzen verwenden verwerten auswerten nutzbar machen Benutzung Ausnutzung Gebrauch Auswertung Nutzanwendung Verwertung Ausbeutung Ausnutzung

emploi usage utilisation

использовать (что-л.); воспользоваться (чем-л.) использование использовать (что-л.); воспользоваться (чем-л.) {～する}