揺

揺れる

ゆれる

beven trillen schudden deinen wiegen wiebelen zeewier} golven {m.b.t. schokken horten trein} hotsen {m.b.t. slingeren schommelen zwaaien schip} rollen {m.b.t. schip} stampen {m.b.t. op en neer gaan kaarslicht} flakkeren {m.b.t. wankelen schudden {op zijn grondvesten} in beroering zijn in opschudding verkeren in rep en roer zijn aan het wankelen raken weifelen onzeker zijn in dubio staan

kiráz megrázkódtat megremegtet ráz rázkódtat remegtet reng trillázik himbál leng uralkodik

sacudir

to shake to sway to waver

schwanken wackeln schaukeln zittern beben schwingen rollen schlingern schlenkern unsicher sein instabil sein schwanken

secouer osciller vaciller

качаться, колебаться, колыхаться; трястись; шататься