留 主

留主 留守

るす

afwezig zijn absent zijn (weg) van huis zijn wegwezen niet thuis zijn het op iemands huis passen huiswacht huisbewaarder oppas custos bewaarder conciërge afwezigheid absentie uitzijn het weg zijn het van huis zijn het minder aandacht krijgen veronachtzaming

hiány

odsotnost biti odsoten

no estar en la casa

being left unattended to (of one's studies, etc.) neglecting house-sitting house-sitter absence being away from home

abwesend Rusu Abwesenheit Ausbleiben Zuhausebleiben Haushüten

gardiennage de maison gardien d'une maison garde d'une maison être négligé (à propos de ses études, etc.)

1) пребывание вне дома, отсутствие не быть дома, отсутствовать {～にする} 2) присмотр за домом {в отсутствие хозяев} 3): {～にする(なる)} манкировать (чем-л.), относиться небрежно (к занятиям, работе и т. п.)

usu. as お留守になる