弛

緩む 弛む

ゆるむ

losgaan loskomen losraken los(ser) worden gaan loszitten lossen {Belg.N.} ontspannen verslappen verminderen afnemen slappen slabakken verflauwen vervlakken kwijnen minderen {スピードが} minder steil {勾配が} scherp worden smelten {氷が} relaxen {気が} ontstressen de teugels vieren {fig.} aandacht} scherpte {m.b.t. intensiteit verliezen

hanyag lesz késleltet kiereszkedik kiereszt lassul lazán lóg pang tágít meglazul kilazul (csavar)

aflojarse relajarse soltarse

to become loose to slacken (e.g. rope) to become less tense to relax to let one's guard down to slacken (e.g. coldness, supervision) to become lax to become softer (e.g. ground, facial expression) ice) to partially melt to decrease (e.g. speed) a market price) to go down slightly

lose werden locker werden aufgehen Spannung verlieren unaufmerksam werden mild werden großzügig werden die Strenge verlieren weich werden aufweichen ein lockeres Gesicht machen

se desserrer se relâcher

распускаться ослабевать (прям. и перен.) распускаться, ослабевать