摑

摑む 攫む 把む 捉む 掴む

つかむ

grijpen vastgrijpen pakken vastpakken aanpakken aanvatten vatten beetpakken beetgrijpen graaien uitdr.} zich vastklampen (aan) {in vatten clou {m.b.t. pointe enz.} snappen begrijpen slag van iets enz.} te pakken krijgen {de aangrijpen {機会を} grijpen bij de haren grijpen waarnemen bewijs enz.} de hand leggen op {m.b.t. bemachtigen waarheid enz.} achterhalen {de hart enz.} winnen {iems.

elfog elkap felfog hatalmába kerít lefoglal megakad megért megfog megmarkol megragad megszerez rögzít fog kap megkap rászed befog érvényes hord leköt

prijeti

coger agarrar empuñar asir captar comprender entender enganchar al vuelo lograr conseguir no dejar escapar coger agarrar asir sostener agarrarse de ponerse la mano encima

to understand to grasp to comprehend to obtain to acquire to get to win to capture to seize to catch to grasp to grip to grab to clutch to hold to catch hold of to lay one's hands on

greifen fassen festhalten packen fangen ergreifen begreifen erfassen verstehen

empoigner prendre saisir se saisir de saisir (une chance, une occasion, le sens de...)

1) хватать, схватывать, держать (зажимать) в руке; хвататься (за что-л.; прям. и перен.) схватывать 2) захватывать; присваивать