打 付

打付ける 打っ付ける

ぶつける ぶっつける ぶちつける

indrijven {釘を} inslaan met kracht slaan hevig kloppen hameren rammen bonzen beuken krachtig smijten keilen slingeren stoten crashen botsen gooien (tegen naar) werpen (tegen naar) smijten (tegen naar) keilen naar slingeren (tegen naar) naar het hoofd slingeren {fig.} doen botsen (tegen) stoten tegen slaan tegen rammen tegen bonzen tegen

kopog kopogtat leszól lök meglök megüt üt belerohan beleszalad összefut vmilyen összegre rúg

golpear chocar aventar en la cara

to throw (e.g. a ball, a question, a demand) to express to vent (e.g. one's anger) to hit (e.g. one's head) to strike to crash into

stoßen werfen schleudern schmeißen sich etw. stoßen sich etw. anstoßen etw. anfahren, gegen etw. stoßen gegen etw. prallen (mit Kritik oder Fragen) bestürmen (einem Gefühl) Luft machen Ausdruck verleihen zeigen offenbaren

(разг. см.) ぶつける 1) швырять (чем-л. во что-л.) 2) ударяться (обо что-л.)

打付ける 打付ける 打っ付ける